‘Vlak na de zomer, ze was net 18, begon ik me echt zorgen te maken om mijn dochter. Daarvoor sluimerde het al wel, maar nu leek het anders. Aanvankelijk vroeg ik me af of het haar niet allemaal teveel werd. Ze studeerde, werkte ernaast, had een relatie en deed ook nog vrijwilligerswerk. Alles even fanatiek. Maar als ik daar iets van zei moest ik mijn mond houden en me er niet mee bemoeien. Dus probeerde ik vooral een lijntje met haar te houden. Ze had een interessante stageplek gevonden in Groningen. Dan zou ze ook op kamers moeten. Daar had ik mijn twijfels bij, maar ze hield vol dat die plek het beste was voor haar.
Dus zo ging het ook. Op hoop van zegen installeerden we haar. Na amper drie weken belde ze op. Helemaal in paniek. “Ik weet niet wat ik moet doen, ik denk niet dat ik het nog volhoud.” Zo kende ik haar helemaal niet. Mijn man was aan het werk, ik regelde oppas voor de andere kinderen en heb – letterlijk – alles uit mijn handen laten vallen en ben in anderhalf uur naar Groningen gescheurd. “Als ze er nog maar is”, dacht ik steeds terwijl ik onderweg was. Zoiets had ik nog nooit gedacht. Een diep intuïtief gevoel. Waar zij zich over verbaasde want ze was ‘gewoon moe’ en wilde naar huis. Zei ze. Maar er was wel degelijk meer aan de hand.’
Vraag
‘Thuis vertelde ze niet veel. Ze praatte vooral met haar vriendin. Dat is goed natuurlijk, maar ik vroeg me wel af hoe diep ze zat. Als ze dat niet tegen mij zou durven zeggen en ik durfde er niet naar te vragen, dat zou ik mezelf nooit vergeven. Dus raapte ik de moed bij elkaar en vroeg haar of ze dood wilde en daar plannen voor maakte. Het moeilijkste was niet om die vraag te stellen, wel om haar antwoord te krijgen.
Pas veel later las ik in een boek van René Diekstra hoe belangrijk het is om juist die vraag te stellen. Omdat het ruimte maakt. Zo heb ik dat ook ervaren. De huisarts verwees haar naar de basis GGZ die haar meteen bij het eerste gesprek al ‘te zwaar’ vond en via de huisarts verder doorverwees naar het crisisteam van de specialistische GGZ. Door de wachttijden, het gebrek aan daginvulling en de vele sombere gedachten gleed ze snel af. In overleg met de psychiater werd er een crisisplek gezocht, waar ze meteen dezelfde dag terecht kon. Ook nu was mijn man aan het werk. Ik belde mijn moeder of ze kon oppassen en stapte met mijn dochter in de auto.’
Crisis
‘Ze kwam terecht binnen een organisatie waar ik lang geleden zelf stage had gelopen, dus ik wist wel zo’n beetje wat ik kon verwachten. Toch was het anders. Want nu ging ik mijn dochter wegbrengen naar de afdeling psychiatrie. Naar ‘die gekken’. Waar ze volgens mij niet thuishoorde. Maar ze hoorde er wel thuis. Toen we op de afgesproken tijd aankwamen was er net overdracht. We zaten een uur te wachten tot er iemand tijd voor ons had. We kregen een rondleiding en iedereen was gericht op onze dochter. We installeerden haar op haar kamer en toen was het tijd om haar daar achter te laten. Dat ukkie bij al die grote en oude volwassenen. Ik voelde me zo ellendig toen ik terugliep naar de parkeerplaats.
Er is niemand die je dan even opvangt of troost. Vraagt hoe het met je is. Dat zou heel fijn geweest. Thuis kon ik natuurlijk mijn verhaal kwijt aan mijn man en mijn ouders. Maar zij waren er niet bij geweest. Ik voelde me echt zo verschrikkelijk alleen.’
Spagaat
‘In de drie weken dat ze daar verbleef probeerden we zoveel mogelijk elke dag langs te komen. Om haar te laten merken dat we van haar houden, haar zouden missen, om verbinding te maken. Elke dag drie kwartier heen en weer drie kwartier terug. Met liefde natuurlijk, maar ook heel zwaar. Mijn man werkte ondertussen gewoon door. Hij zei “jij kent die zorgwereld, dus doe jij dat maar” en ik dacht ook dat ik dat het beste kon. Met kunst- en vliegwerk regelde ik dat het leven thuis zo ‘normaal’ mogelijk door ging voor de andere drie kinderen. Vooral voor de jongste, die pas tien was, probeerden we het niet te zwaar te maken. Tegelijkertijd wilden we de kinderen erbij betrekken, dat was echt heel ingewikkeld.
Ik voelde me vaak zo in spagaat. Niemand vroeg ondertussen hoe het met ons als ouders was. Alsof je dat allemaal maar gewoon moet kunnen en doen. Na een week vroeg iemand van de groepsleiding, toen hij me tegenkwam in de gang, voor het eerst “hoe is het nou met jou?”. Toen ik zei “zwaar k*t” heeft hij me meegenomen en hebben we drie kwartier zitten praten. Terwijl dat eigenlijk zijn taak niet was. Hij moedigde me aan om ook voor mezelf te zorgen (al zei hij er niet bij hoe) en het deed me goed me even echt gezien te voelen. Tot op de dag van vandaag ben ik hem daar dankbaar voor.’
Oudercontact
‘Het was de eerste maar niet de laatste crisisplaatsing. Bij een crisisplek dempen ze symptomen maar wordt er niet behandeld. Waar je dan goede behandeling vindt, dat vertellen ze er niet bij. Het was best ingewikkeld om daarin samen op te trekken. Organisaties blijken elkaar vaak helemaal niet te kennen. Dus als wij een plek hadden gevonden wisten zij niet waar ze naar gingen verwijzen. Heel vermoeiend allemaal als je toch al op glad ijs staat. Bij de tweede crisisplaatsing was er een cursus voor naasten. Wij waren het enige ouderstel, het waren vooral partners en volwassen kinderen die een depressieve ouder hadden. De insteek was hoe je moest omgaan met je suïcidale naaste, heel instrumenteel dus.
Later toen onze dochter dagbehandeling kreeg waren er ook bijeenkomsten voor naasten, waarin uitleg werd gegeven over hoe de behandeling in elkaar zat. Er was geen oog voor hoe je als ouders met de situatie omgaat. Daarover mochten ouders onderling ook geen contact met elkaar hebben, vanwege de privacy van de jongeren. Maar ik wilde helemaal niet inhoudelijk over ons kind praten. Ik wilde van andere ouders horen ‘hoe hou je het vol’, ‘waar heb iets aan’, ‘wat doen jullie’. Herkenning vinden. Want niemand begrijpt waar je doorheen gaat. Hoe je langzaam verdwijnt. Mee het zwart ingezogen wordt.
Ik kon eindeloos huilen bij twee goede vriendinnen die heel goed kunnen luisteren zonder te oordelen, maar ouders in hetzelfde schuitje hebben aan een half woord genoeg heb ik ervaren. Ik heb wel gezocht of ik dat soort oudercontact kon vinden maar eigenlijk heb ik dat nooit goed gevonden. Het meeste is gericht op partners. Als ouders heb je toch een andere positie.’
Coaching
‘Het klinkt misschien gek maar dat mijn man bleef werken terwijl ik met een burn-out thuis kwam te zitten was niet per se verkeerd. Het was fijn dat er dingen waren die gewoon doorgingen. Dat er iemand was die gewoon naar zijn werk ging en dan weer thuis kwam. Pas toen we het ergste achter de rug hadden en ik aan het opkrabbelen was kwam de klap bij mijn man. Zo was er toch een soort evenwicht waarin we er voor elkaar konden zijn.
Voor mijn burn-out ging ik naar een psycholoog waar ik ontzettend veel heb geleerd over emoties en omgaan met stress. Daarnaast ben ik naar een leefstijlcoach gegaan om niet alleen met het hoofd maar ook met het lijf bezig te zijn. Gezond eten en blijven bewegen verdwijnt als eerste als je niet lekker in je vel zit, is mijn ervaring. Dat op een of andere manier weer kunnen oppakken is minstens zo belangrijk als psychologische handvaten. Ik gun alle ouders die dit soort moeilijke tijden doormaken – naast begripvolle professionals met oog voor ouders – zo’n combinatie van ‘hoofd en lijf’- coaching.’
Werk
‘Voordat dit alles speelde werkte ik met mensen met een verstandelijke beperking. Inmiddels ben ik omgeschoold naar jeugd- en gezinsprofessional. Ik werk het liefst met ouders, daar heb ik een zwak voor gekregen. Collega’s weten me goed te vinden als ze er niet uitkomen met ouders, haha. Soms zet ik mijn eigen ervaring in, maar vaak is dat helemaal niet nodig. Voelen ouders vanzelf dat ik weet waarover ik het heb. Samen optrekken zou geen strijd moeten zijn. Als het moeizaam loopt, zie ik een ouder die het moeilijk heeft. Als ik daar iets van vind, vraag ik me af hoe nuttig het is dat ik daar een mening over heb. Of het vervolgens nodig is om dat te uiten en welk doel dat dient.
Ik had het fijn gevonden als hulpverleners zich dat wat vaker zouden hebben afgevraagd. We hebben zoveel professionals gezien dat ik de tel ben kwijtgeraakt. Ik denk dat ze zich vaak niet realiseren dat ze de zoveelste in de rij zijn. Als professional hoop ik dat anders te doen. “Maak van je mess je message” is nu mijn motto geworden.’
Op verzoek van de ouder die haar verhaal gedaan heeft is de tekst geanonimiseerd – opgetekend door Janneke van Bockel.